doneer nu materialen webshop

Het Land van de Vrede

Verhaal voor jongeren

In het jaar 1825 had Jaska, de koning van de Zoeloes, de buurlanden van Zuid-Afrika met zijn bende beroofd. Overal waar hij kwam liet hij een spoor van vernieling en verwoesting achter.

Hij had de kuddes geroofd en de mensen die in opstand tegen hem kwamen, werden zonder medelijden tegen de grond geslagen. Iedereen die kon was de woestijn in gevlucht, waar deze mensen nu bijna omkwamen van de honger en dorst. Eén van de vluchtelingen, Inkabo, zat met zijn zonen ergens in de woestijn uit te rusten onder een doornstruik. Tot nu toe waren ze aan de speren van de Zoeloes ontsnapt, maar de drie vrouwen van Inkabo waren met knotsen gedood. 


Inkabo en zijn zonen waren al dagenlang door de woestijn getrokken en hadden maar net genoeg aan de wilde wortels en knollen die ze met scherpe stokken uit de grond prikten. ’s Nachts schuilden ze onder een paar bomen. Als de halfnaakte kinderen in de verte een leeuw hoorden brullen, klemden ze zich angstig aan hun vader vast. Het jongste kind kon van  angst niet slapen en vroeg aan Inkabo: “Vader, weet u dan geen één dal waar Jaska met zijn mannen niet kan komen en waar we geen leeuwen horen brullen? “Nee”, antwoordde zijn vader, Jaska is erg rijk, hij heeft enorm veel slaven en hij heeft zoveel runderen dat je ze niet kan tellen.”


“Hij zou de mensen best met rust kunnen laten”, zei de tweede zoon. “Ha,” zei de derde, “Jaska die ons met rust laat, dat zal wel nooit gebeuren! Hebben we eigenlijk ooit vrede en rust gehad? Als we overdag de koeien lieten grazen, moesten we altijd wegrennen voor de slangen, waar we onverwachts op trapten. Als we ’s avonds de kalveren naar huis gingen halen, moesten we een hoop lawaai maken om de hyena’s af te schrikken. Als we in onze hut sliepen staken giftige schorpioenen en muggen ons. ’s Morgens bij de rivier zagen we vaak grote nijlpaarden. Als we daarna het bos in gingen om hout te halen waren we heel bang om de neushoorn, het gevaarlijkste dier dat er bestaat, tegen te komen. Telkens als we graan gezaaid hadden en het klaar was om geoogst te worden, kwam de hoofdman weer en nam onze oogst mee. Dan moesten we wéér wortels en uien eten. En nu heeft Jaska ons de woestijn in gedreven. Maar ik zal jullie nog wat anders vertellen.
Toen onze os een keer weggelopen was, ging ik ver weg om hem te zoeken. Ik had al evenveel nachten rondgelopen en gezocht als dat ik vingers aan mijn hand heb. Opeens kwam ik een Bechuaan uit het westen tegen. Die vertelde toen tegen mij wat een Korouna hem had verteld. Die Korouna had dat verhaal op zijn beurt gehoord van een Griqua, die het een Hottentot had horen vertellen. Die man zei dat ergens op deze wereld een land is waar geen onrust en angst is. In dat land leven alle mensen in vrede. Waar zou dat land toch liggen?”

-

‘Is er dan geen één dal waar Jaska
niet kan komen en waar we geen
leeuwen horen brullen?’

-


Vader Inkabo verbrak de stilte die na het bijzondere verhaal gevallen was en riep: “Kinderen, dat land gaan we opzoeken!” Iedereen maakte zich klaar en het gezin reisde weer verder. Dat deden ze niet omdat ze nog steeds bang waren voor Jaska maar door het verlangen naar dat land van vrede. Ze gingen zo snel mogelijk over de bergen en door de dalen, bossen en vlakten waar ze langskwamen. Ze zochten en zochten maar nergens konden ze een spoortje vinden van dat goede en mooie land. Nee, het verdriet werd voor vader Inkabo alleen nog maar erger: één van zijn zonen werd weggesleurd door een wilde olifant, een andere keer werden ze overvallen in de buurt van de Oranjerivier door een leger van de Basoetha’s, die hen als slaven meesleepten. Iedereen verdedigde zich dapper, de oudste zoon overwon zelfs twee vijanden, maar hij werd overwonnen en meegenomen, terwijl de rest kon vluchten. Een poosje later werd nog een zoon geroofd, nu door een andere bende. En zo reisde Inkabo met het enige kind wat nog overgebleven was verder, een groot deel van de wereld over. Hij kwam veel moeite, verdriet en ellende tegen, maar het land van de vrede vond hij niet, ondanks dat hij de kleine groepjes mensen die hij met zijn zoon tegenkwam altijd vroeg waar hij dat heerlijke land kon vinden. Uiteindelijk vonden Inkabo en zijn zoon een vrouw van de Hottentotten, die zei: Een land van vrede ken ik niet maar ik ben op zoek naar de mannen van vrede, die dit land wél kennen. Deze mannen hebben het grote boek en vertellen de grote boodschap.” “Wat voor een grote boodschap?“, vroeg Inkabo. “Nou,” zei de vrouw, “toen ik jong was woonde ik in het gebied van de Gaika’s aan de Raiskammarivier. Op een dag kwam ik op een plek waar D Jan-Kanna (zo noemde de bevolking zendeling Van de Kemp) woonde. Hij bracht de grote boodschap. We konden hem niet verstaan maar Tatsoe, de zoon van de hoofdman, vertaalde zijn woorden in onze taal. “Wat zei hij dan?”, vroeg Inkabo. De vrouw antwoordde hem: “Dit is de grote boodschap: een machtige Inkosi (hoofdman) is van de hemel naar de aarde gekomen. Hij is geweldiger en machtiger dan alle hoofdmannen op aarde en toch is Hij veel vriendelijker dan de vriendelijkste mens op deze wereld. Wie gelukkig wil worden, moet naar deze Inkosi toegaan.” Dit vertelde D Jan-Kanna ons uit zijn grote boek. Nadat deze man gestorven was en zijn helpers weg waren gegaan, kwam ik met veel andere mensen vaak bij iemand uit ons volk die de grote boodschap ook kende, Sinkona heette hij. Als we weer eens bij hem waren riep Sinkona de goede Inkosi aan en vroeg aan Hem of hij snel bij ons wilde komen en ons tot zich nemen. Dan vertelde hij ons dat we, als we de Inkosi wilden zoeken, het goede moesten doen in plaats van wat verkeerd was.” “Hoe moet ik dat leren?”, riep Inkabo uit. 


“Ik begrijp niet alles,” zei de oude vrouw, “maar Sinkona zei tegen ons dat binnenin ons onze ziel zit die moet luisteren naar wat de Utixo (de Geest) zegt. Als Utixo zegt dat iets verkeerd is, dan moeten we daar gelijk mee stoppen. Als hij daarentegen zegt dat iets goed is, moeten we dat juist doen. Maar vanaf mijn jeugd zijn er heel veel mannen van vrede in ons land gekomen. Die moet u opzoeken. Ik kan niet mee, ik ben een slavin en mijn eigenaar wil mij niet laten gaan. In plaats daarvan luister ik naar de Utixo om te leren wat goed is en ik bid tot de goede Inkosi dat Hij mij helpt om Hem te vinden!


Dat was een goede boodschap voor Inkabo. Het was alsof hij het eerste morgenlicht zag na een donkere nacht. Nu ging hij opnieuw de mannen van vrede zoeken. Uiteindelijk kwam Inkabo aan bij zendingsstation Butterworth en hij zag daar mensen naar de kerk gaan. Hij ging mee. Iedereen in de kerk had nette kleren aan en de dienst verliep in goede orde. Een blanke man kwam naar voren en zei een lied op. Nadat iedereen hem nagezegd had werd het lied gezongen. Het klonk prachtig en het lied was vol van liefde, zoiets had Inkabo nog nooit gehoord. Het leek absoluut niet op de oorlogsliedjes van Jaska en het geklaag en gehuil van zijn slachtoffers. Hierna zei de man het Onze Vader op, daarna de tien geboden. Op elk gebod antwoordde de gemeente met: “O Heere, heb medelijden met ons en maak ons hart gewillig en bereid om dit gebod uit te voeren!” Toen nam de blanke man een boek. Inkabo dacht dat dat wel het grote boek zou zijn, waar de vrouw van de Hottentotten over had verteld. De man las een gedeelte voor en herhaalde het in de taal van de bevolking, zodat jong en oud hem kon verstaan. Het stukje uit het boek ging over de goede Inkosi, die van de hemel naar de aarde is gekomen. Inkabo luisterde zo goed als hij kon. Toen aan het eind tot de Inkosi werd gebeden en er nog zo’n mooi lied klonk, zei Inkabo tegen zichzelf: Blijf hier en leer over de hemelse Inkosi en het Land van de Vrede.


En Inkabo ís gebleven. Hij heeft veel onderwijs gekregen en zijn Inkosi heeft hem een nieuw hart geschonken. Toen kreeg hij vrede vanbinnen. Nu begreep hij dat hij het Land van de Vrede had gevonden en hij was blij en dankbaar. En de Heere, Die deze arme heiden vrede had gegeven, schonk hem ook zijn kinderen terug. 


De jongen die werd meegesleurd door een olifant was in een boom geslingerd, waar hij bleef hangen in de takken. De jongens die geroofd waren zijn niet gedood maar zijn een poos slaaf geweest. Later zijn ze vrijgekomen en bij hun vader teruggekomen. Na een tijdje kon de vader weer met al zijn zonen voor de Heere komen. Hij zei: Zie Heere, hier ben ik en de kinderen die U mij twee keer gegeven hebt en wij willen van U zijn, want waar U bent, daar is het Land van de Vrede!  


Terug naar overzicht
Terug